Utrecht staat vol met bijzondere gebouwen waar je regelmatig langsfietst, maar zeker niet alles van weet. In deze aflevering neemt architectuurhistoricus Martine Bakker afscheid van haar rubriek Het Gebouw én van de stad waar ze 44 jaar woonde. Utrecht ruikt naar koffie, Rotterdam ruikt zoet. Al zou die laatste geur ook van de petrochemische industrie bij Pernis kunnen komen… Dat ik het lekker vind, is misschien te wijten aan een lichte verliefdheid op de stad waar ik net naartoe verhuisd ben. In 1982 had ik dat met Utrecht. Net begonnen aan de middelbare school, spijbelde ik van Christelijke Religie om op ontdekking te gaan in de binnenstad. Gekaderd in tijdsblokken van iets minder dan een lesuur, dwaalde ik wekelijks verrukt langs bruine cafés, groezelige coffeeshops, kraakpanden, stegen en hofjes. Ik woonde toen krap twee jaar met mijn moeder, zus en de kat Druppie in het Thomas á Kempisplantsoen. Alles was anders dan de jaren daarvoor, waarin ik met mijn vader op Vlieland en Sint-Maarten had gewoond. Het plantsoen lag zo’n beetje naast de Douwe Egbertsfabriek. Op open dagen voor omwonenden kregen we gratis pakken koffie, al hadden we weinig overlast, zo pal onder de hoge schoorstenen. De reuring en rook waren eerder fascinerend. Ook nu nog is het een archetypische fabriek: een cluster van grote en kleine, oude en nieuwe hallen, met buizen en pijpen buitenlangs, en een witte pluim uit de schoorsteen. De fabriek markeerde niet alleen mijn thuisplek, maar in feite die van alle Utrechters. Kwam je aanrijden over de brug over het Amsterdam-Rijnkanaal, dan passeerde je een reclamezuil met alvast een keurig driedimensionaal DE-koffiekopje erop. Ik nam de reclameslogan ‘Je bent thuis… waar je Douwe Egberts drinkt’ in die tijd letterlijk en voelde een soort koffieverbondenheid met mijn stadgenoten. Later verhuisden we naar de Sint Janshovenstraat. Ook daar keken we uit op een iconisch gebouw: de Wolvenpleingevangenis. Betraliede raampjes staken boven de muur rond het complex uit en tussen de muur en de singel lag een strook gras waar nooit iemand kwam – een interessant gegeven midden in het centrum. Vanaf ‘onze’ zijde van de singel werd er soms naar het gebouw geroepen door verwanten van gedetineerden en tijdens de jaarwisseling welde er een golf van geklop uit op, het klonk als ijzer op ijzer. Utrecht staat vol met bijzondere gebouwen waar je regelmatig langskomt, maar zeker niet alles van weet, omdat een deel van dat ‘alles’ superpersoonlijk is. In die zin zijn er bijna 400.000 ‘Utrechten’: voor iedere inwoner belichaamt de stad iets anders. Van die verhalende kant van een stad zouden juist architecten wel iets meer notie mogen hebben, vind ik als architectuurhistoricus. In Rotterdam woon ik op het Noordereiland, tussen drie iconische bruggen in, en ontstaat een nieuw verhaal. Het was een voorrecht om mijn Utrechtse verhalen via de UITagenda te kunnen delen.